Monday, October 04, 2010
HOOIBOUW BIJ DE VESTINGBOEREN : http://vestingboeren-hooibouw.blogspot.com
Wednesday, July 23, 2008
Friday, June 03, 2005
Hooibouw bij de vestingboeren
____________________________
De Buitendijken
Veel vestingboeren haalden vroeger hun hooi uit de Buitendijken, het gebied
tussen de voormalige IJsselmeerweg en Muiderberg. Dit gebied was eigendom van
de Hervormde kerk van Naarden en het Pater Wijnterfonds (het Burgerweeshuis)
Dit buitendijks gebied werd 's winters overstroomd, voordat in 1932 de Afsluitdijk
werd aangelegd. Het zeewater stroomde dan over de zomerdijk en liet een laagje
vruchtbaar slib achter. Soms ging de zee te ver en brak door de Westdijk, zoals
de winterdijk ter plaatse heet. De verschillende 'wielen' achter de dijk
herinneren hier nog aan. Bij een doorbraak werd er veel zand uit de ondergrond
los gewoeld en achter het dijkgat neergelegd, dit in tegenstelling tot het
kleilaagje dat voor de dijk werd afgezet. Door het sliblaagje werd het
weidegebied jaarlijks bemest en vruchtbaar gehouden. De kwaliteit en de
opbrengst van het gras kwam dat ten goede. Het was een gewild gebied bij de
boeren die het pachtten. De begaanbaarheid was echter voor de jaren dertig
slecht. Het straatweggetje over de zomerdijk naar Muiderberg bestond toen nog
niet. Dat betekende vooral voor de hooiwagens een hindernis, ze moesten een
grote afstand afleggen over het onverharde pad. Om die reden was de pachtprijs
lager naarmate het perceel dichter bij Muiderberg lag.
Mijn grootouders, Jan en Klaasje de Gooijer, pachtten het perceel dat aan
Muiderberg grensde. Mijn vader, Herman de Gooijer, nam deze pacht later over.
Op de kadasterkaarten van 1940 tot heden is de ligging direct terug te vinden,
omdat naast dit perceel een tankgracht werd aangelegd. De plek van de vroegere
inlaatklep, aan de Gooimeer zijde, heeft men gemarkeerd. Zelfs op luchtfoto’s is
het herkenbaar. Tegenwoordig ligt op dit terrein een woonwijk van Muiderberg,
naast de op- en afrit van de Hollandse Brug. Na 1932 moest het land bemest
worden; een hele rit met de mestkar. Gelukkig lag er toen een klinkerweggetje,
maar de afstand van de vesting tot ons perceel was 5 kilometer. Daarom werden
er 'droge koeien', 'vetweiers' en pinken geweid. Maar hoofdzakelijk bleef het in
gebruik als hooiland. In de vijftiger jaren reden er voor het laatst ouderwetse
hooiwagens getrokken door paarden. Hoe het er in die tijd aan toeging, wil ik
trachten te beschrijven.
Het hooiland
Na de Eerste Wereldoorlog waren de maaimachines gekomen. Zo'n maaimachine,
getrokken door een of twee paarden, gebruikte mijn vader bij het maaien in de
Buitendijken. Deze machine had hij samen met twee vestingboeren en
leeftijdgenoten, Kos en Maas, gekocht. Met deze boeren werkte mijn vader veel
samen, ze gingen zelfs samen melken. Naast het hooiland in de Buitendijken
pachtten veel vestingboeren, dijken, kaden, bermen en de vestingwallen. Bij de
bermen en kaden kon nog gebruik gemaakt worden van de maaimachine, bij de
wallen en dijken was men nog steeds aangewezen op het maaien met de zeis.
Mijn vader pachtte ook wallen, onder andere bastion Oud Molen en Fort Ronduit.
Daarnaast pachtte hij de Zanddijk met de 'Overlaat', de fortweg naar Ronduit, de
'Vuurlijn' met het zogenaamde 'Moordpaadje' en de bermen met de kuststrook
langs het IJsselmeer tot aan Muiderberg.
Het maaien
De wallen werden dus met de zeis gemaaid, echt zwaar handwerk. Om goed en
snel te kunnen maaien, was het noodzaak dat de zeis steeds scherp was. Dit werd
niet bereikt door slijpen op een sten, maar door het 'haren' met het zogenaamde
'haargerei'. Het haargerei was een tweedelige set: hamer en spit. De hamerkop
was een naar twee kanten toelopende slagpunt, enigszins afgerond, ongeveer 5 cm
breed. Het spit was een klein aambeeldje, een stalen pen met een vierkante kop,
iets bollend, 5 x 5 cm, met 12 cm onder de kop een oog waardoor een pennetje
kon, om het wegzakken tijdens het haren te voorkomen. Om te haren ging de
maaier op zijn 'platte gat' zitten, op een droog plekje, benen gespreid,
waartussen het spit iets schuin in de grond werd gedreven. Door middel van
een gevorkte tak werd de zeis in de juiste stand gebracht, zodat het blad van
de zeis midden op het spit lag. Door fijn gericht met de hamer te tikken werd
het staal van de zeis precies evenwijdig uitgeklopt. (koud smeden) In ongeveer
twintig minuten werd de zeis gehaard en kon er weer een halve dag mee gemaaid
worden. Die halve dag gold voor een vlak weiland, voor de wallen met
oneffenheden, struiken en stenen, moest het haren vaker gebeuren. Na ieder
gemaaid 'zwad' (baantje) werd door middel van een 'strekel' het snijvlak scherp
gehouden.
Bij het maaien met de maaimachine met paardentractie langs de hellingen van de
weg naar Fort Ronduit, haalde mijn vader halsbrekende toeren uit. In de
Buitendijken was het voor hem met de maaimachine een fluitje van een cent,
daar moesten alleen de hoeken met de zeis gemaaid worden. Alles moest er
netjes af, want bij de jaarlijkse schouw werd daar opgelet.
Het hooien
Na het maaien lag het gras schuin over het land op stroken 'zwadden' genaamd. Na
een paar dagen zonnig weer, werd het gras met de 'houten hooihark' gekeerd en
de volgende dag werd het 'overal' gegooid, dat wil zeggen helemaal verspreid om
door te zonnen. Daarna werd het met de hooihark geschud. als het dan goed
droog was - hooi moet 'spoken' (ritselen) - harkte men het op lange stroken,
'wiersen' genoemd.
Mijn vader reed het hooi op wiersen door middel van de harkmachine met
een paardenkracht. Vervolgens werd om het einde van de wiers een dubbel
touw geslagen, dat bevestigd werd aan het paardentuig. Het paard trok de
wiers bij gedeelten tot hooihopen. Van de samen geschoven wiersen werden
netjes afgeronde 'oppers' (kleine hooibergen) gemaakt.
Tien tot twaalf oppers waren een 'voer' hooi. De oppers konden rustig enige
tijd op het land blijven staan. Dat was ook wel nodig vanwege het tijdrovende
transport naar de boerderij. De afstand naar de boerderij was lang, er moest
's avonds en 's morgens gemolken worden en ook het bouwland moest worden
bijgehouden. Maar het belangrijkste, het weer, kon plotseling omslaan, daarom
was de hooibouw een zenuwslopende tijd. Mijn vader vermagerde zichtbaar in
die periode.
Het opladen
Het opladen van een hooiwagen was niet zo eenvoudig als men zou denken,
vooral het gladde korte hooi vol distels van de IJsselmeerkust was moeilijk te
hanteren. Men moest ook zo kunnen laden, dat alles op de wagen bleef tot thuis
in de hooischuur. De vestingboerderijen waren voor de beladen wagens een
probleem apart. Het voer hooi moest zo groot mogelijk zijn, maar het moest ook
door de deuren van de hooischuren naar binnen. De doorsnede moest passen in de
deuropening, die 3 meter breed en 3,3 meter hoog was. De wagen werd na het
laden nog eens 'afgekamd' om aan die maten te voldoen. Bij het transport mocht
niets misgaan. Denk hierbij aan de vaak oude houten wielen, het ontbreken van
vering, de ontaard slechte wegen (vooral door het zachte land) en bovendien de
onstabiele topzware last. Het kwam wel voor, dat er een lading kapseisde, soms
door materiaalbreuk. Niet zo'n beste beurt, want dan moest het hele pakket
uiteen geplukt worden en opnieuw, eventueel, geladen.
Tenminste twee man waren nodig om een voer hooi te laden: een 'schoter' om
met de vork het hooi aan te geven en een man op de wagen.
Er werd begonnen met het vol stouwen van de bak tussen de leren. Vervolgens
kwamen de 'burriehouten' erop om het oppervlak te vergroten, daarna begon
het stapelwerk. De schoter gaf steeds flinke vorken vol naar boven. Terwijl de
vork omhoog ging, draaide hij de vork een halve slag, zodat hij, als de lader het
hooi greep, de vork vlot kon terugnemen zonder de lader te bezeren. De lader
verwerkte het hooi tot een rol, die naar buiten uiteenlopend in dikte was .
Deze plaatste hij links voor op de burriehouten. Daarna een kleine rol in het
midden en vervolgens de rollen rechts voor.
Zo werkte hij van voor naar achter tot de wagen met een laag bedekt was.
Een voer hooi had acht lagen, er bovenop kwam nog een boomrol, zowel voor als
achter. Daarna klonk voor de schoter het verlossende : "Vol ! .... Geef de boom
maar aan !" Dan werd de 'weesboom' aan de lader toegestoken, die hij op z'n
beurt aan de voorzijde iets naar beneden stak, zodat de schoter de 'voorbaan'
over de kop van de boom kon leggen. Dan werd de boom naar achter gedrukt, alwaar
de schoter de lus van de 'achterbaan' over de boom gooide en de lus in de
'gorhaak' stak. Nu kon men met twee of meer man de boom via de lus aansjorren,
zodat het een hecht en stevig pakket werd. Met de houten hooihark werd het voer
afgekamd voor de losse 'wissen' en om het netjes vierkant en pas te maken om
door de hooischuurdeur te kunnen. Een keer gebeurde het, dat tijdens het gorren
de weesboom brak. Een stuk van de paal sloeg op de rug van ons zenuwachtig
paard. Dit vond plaats op de weg naar Fort Ronduit. Aan de ene zijde lag de
gracht en aan de andere zijde een sloot. Gelukkig, door ervaring wijzer, hield
iemand het paard bij het hoofdstel. Een mooi voer hooi was een sieraad voor de
boer. Sommige laders waren een meester in het vak! Mijn oom Bart Beijer wist
zelfs van het korte gladde hooi van de IJsselmeerkust een mooi voer hooi te
maken. Mijn leeftijdgenoot en neef, Wim de Gooijer, ontwikkelde zich ook tot een
kundig lader.
Het transport
Vanaf Muiderberg naar de Vesting, trok een paard twee hooiwagens. De kromme
dissel van de achterste wagen werd met een ketting aan de voorste wagen
gekoppeld. Alleen bij het passeren van de dijkkruin werden de wagens
afgekoppeld. Het was een prachtig gezicht, die hoog geladen hooiwagens de
vesting te zien binnenrijden. Vaak lagen er jongens bovenop, die hadden
meegeholpen bij het harken. Vanaf die hoogte keken zij in de slaapkamers op de
bovenverdiepingen van de vestinghuizen.
Bij aankomst werden de hooiwagens voor een korte tijd op de straat voor de boerderij geparkeerd. Vervolgens werd het paard uitgespannen en achterom naar de paardenstal gebracht, waar hij een emmer pompwater en voer kreeg. Daarna kregen de mannen en jongens pas koffie en brood. De hooiwagen werd vervolgens met vereende krachten door de grote deuren de hooischuur ingeduwd. Vaak ging dat niet zo gemakkelijk, dan moest het voer op
straat afgekamd worden. Alleen de hooiwagen paste precies in de hooischuur, het
paard kon de wagen niet naar binnen trekken omdat de ruimte daarvoor te krap
was.
De hooischuur
Bij de vestingboeren werd het hooi in de boerderij opgeslagen. Onze
eeuwenoude boerderij ‘Zwanenburg’ lag in de Bussummerstraat. De hooischuur
daar, bestond uit twee hooivakken aan weerszijde van de inrit. Het rechtervak
lag achter een 3,5 meter hoge muur en was 7 x 5,3 meter. Het linkervak werd
begrensd door de deel muur en een grote hanenbalk naast de inrit en was 7 x 4
meter. Als het hooi boven de hanenbalk lag (3,5 meter boven de grond), kon ook
boven de 'slieten' van de deel hooi worden opgetast. Men telde het aantal voeren
hooi dat binnengehaald werd.
Om de winter door te komen was er vijftig voer nodig. Was de hooischuur
vol, dan was de inhoud van het ingezakte, aangestampte en ingedroogde hooi bij
ons ongeveer 450 kubieke meter. Regelmatig werd gecontroleerd of er geen
hooibroei optrad. Een brandweerman kwam dan met een steekijzer waaraan een
thermometer was bevestigd. De temperatuur liep bij ons nooit te hoog op, vooral
omdat er veel gortdroog wallenhooi lag opgeslagen. Gelukkig maar, anders zou het
rampzalige gevolgen gehad hebben. Bij brand zou een heel huizenblok in de fik
gevlogen zijn.
Het lossen
Was de wagen binnen, dan klom een vlugge figuur op het voer hooi, terwijl
anderen de touwen losmaakten en de weesboom aanpakten. Dan was het
noodzaak, de volgorde van het laden omgekeerd toe te passen bij het lossen.
Wie dat niet doorhad, trok zich uit de naad. Gebruikelijk was dat de
bouwmeester de wagen laadde en ook weer loste, vaak was hij tevens de
voerman. Zolang het niveau van het hooivak lager was dan het hooi op de
wagen, ging het lossen razendsnel. Dan was het aanpoten voor de doorgevers
op het hooivak om het goed te pakken. Vrij snel was het hooivak op een hoogte,
die gelijk was aan een vol voer, dat was in onze boerderij de hoogte van de
grote ankerbalk. Hoe hoger het hooi opgetast werd, des te moeilijker werd
het ontladen van de hooiwagen. Het opsteken van een steeds lager niveau
werd zwaarder. Bij grotere hoogten moest het hooi trapsgewijs omhoog
ons het 'schavot' genoemd) boven de ankerbalk, die het hooi verder doorgaf.
De buurtjeugd zorgde er echter voor, dat het hooiniveau niet te snel steeg.
Traditiegetrouw kwamen buurtkinderen 'hooitrappen'. Ze dansten in het hooi en
probeerden elkaar om te duwen. De grootste hielpen met het verslepen en
verstouwen van het hooi. Er deden zich wel eens ongelukken voor. In de jaren
veertig, sprong een zoon van de smid op de slietenzolder, zonder dat er een laag
hooi op lag. Hij viel tussen de boomstammen door op de lemen vloer. Gelukkig
werd zijn val gebroken door een laagje hooi, dat hij in zijn val meesleepte. Dat
vork voor vork aan elkaar doorgeven tot boven toe was geen grapje. Vooral als je
bedenkt hoeveel kracht en handigheid er voor nodig was. Het was volzomer en
bovendien viel de 'hooikrok' (graszaad), rijkelijk uit iedere opgestoken vork en
dat viel in ogen en nek. Dit alles vermengd met ruime transpiratie was geen
klusje dat je lachend onderging, hoewel er niet werd gezeurd. Hooibouw was een
zwaar karwei en bovendien was er altijd haast. Het was werken van donker tot
donker, zes dagen per week ! Men moet niet voorbijgaan aan het feit, dat bij
deze zware langdurige arbeid vrijwel altijd een beste stemming was. Soms werkte
kleine voorvalletjes ontspannend. Een tanige, gebruinde dame van middelbare
leeftijd stapte eens van haar fiets tijdens het afladen en vroeg of de boer haar
plastronnetje gevonden had. Bij het topless zonnen was het bovenstukje van haar
bikini in het hooi zoekgeraakt. Grote hilariteit onder de mannen. Van een speld
zoeken in een hooiberg hadden ze wel eens gehoord, maar wat was een
plastronnetje ?
______________________________
DE OMROEPER. OKT. 1991, JRG. 4. NR. 4.
F.J.J. de Gooijer
http://gooijer.nl.jouwpagina.nl/
___________________________________________
Afbeeldingen:
Grasmaaien met zeis (Het maaien)
Zeis haren (Het maaien)
Zeis scherpen met strekel (Het maaien)
Hooiharkmachine (Het hooien)
Hooivork in hooiopper (Het opladen)
Wagen laden (Het opladen)
Hooiwagens (Het transport)
Slieten, slietenzolder (De hooischuur)
___________________________________________________
VAARVERBINDING VANAF DE NAARDENSE BUITENGRACHT NAAR DE ZOUTE GRACHT
De Naardense Roeivereniging heeft een aantal prachtige foto's op het internet
geplaatst. Het zijn foto's die ook betrekking hebben op het bovenstaande stukje
over Hooibouw bij de vestingboeren..
Zie de toegevoegde bijschriften bij de foto's:
1. De kade van de Roeivereniging was tot omstreeks 1950, de kade van de
zogenaamde Werf. Op deze plek lagen dekschuiten. Naast deze werf lag tot 1939 de
op en afrit van de brug van de Lange Bedekte Weg naar de Thierensweg. Mijn vader
huurde hier tijdens de hooibouw een dekschuit. Met deze dekschuit werd het hooi
van de Vuurlijn opgehaald. (zie Vuurlijn)
2. In 1939 kwam de zogenaamde Doorbraak en de Beatrixbrug gereed. Sindsdien was
de Westwalstraat, ook voor wagens en auto's verbonden met de Thierensweg,
Rijksweg A1, station Naarden-Bussum en het dorp Bussum. -- Als wij (mijn vader
en zoon) een dekschuit bij de Werf ophaalde, dan voeren we onder de Beatrixbrug
door.
3. Na het afbreken van de Amsterdamsche Poort, bleef de doorgang van het
waterpoortje in takt. Oorspronkelijk was deze doorgang overwelft, daarom wordt
dit nog steeds De Pijp genoemd. -- Met de gehuurde dekschuit voeren we door de
buitengracht langs de vuilnisbelt (oever Schapenmeent) en het zwemplekje (oever
Korte Bedekte) onder de Groene Brug door. (Rijksbrug , brugwachter Van der Laan)
. Daarna volgde de doorgang op de plek waar de Zwarte Draaibrug gelegen had.
Deze brug was einde april 1944 door de Wehrmacht opgeblazen. In De Pijp moesten
we voorzichtig manoeuvreren, want daarachter was de aanlegplaats van de Gebroeders
Karsemeijer.
4. In de Nieuwe Haven was de aanlegplaats van de Gebroeders Karsemeijer, die met
hun boten een verbinding onderhielden met Zaandam.
5. In de Nieuwe Haven was nog voor de Sluisbrug de aanlegplaats van de boten van
Van der Hoek.
6. Aan de kant van het bastion Oud Molen lag het militaire terrein met het Groot
en het Klein Arsenaal.
7.
8.
9. Aan het einde van de Oude Haven lag een trap. Tijdens de hooibouw stapten
hier de maaiers en hooiers in de boot om naar de Zoute Gracht te varen.
10. Tijdens het militaire gebruik van de bastions Oud Molen en Katten, was De
Zeebrug afgesloten door een hek. Onbevoegden konden niet met een boot via De
Zeebrug naar de Zoute Gracht varen. Tijdens de hooibouw moest de pachter van het
achterliggende gebied een sleutel halen bij de garnizoenscommandant. Tevens
moest iedere hooibouwer voorzien zijn van een door de commandant uitgeschreven
pasje.
11. Het ravelijn in de Zoute Gracht werd niet verpacht. Tegenwoordig noemt men
dit Het Vestingeiland, waar de jeugd tijdens de vakantie veel plezier beleefd.
12. In 1950 werd de buitendijkse Bedekte Weg verbonden door twee kleine houten
loopbruggen. De ene is gelegen bij de Oostbeer en het buitendijkse Boomgat.
Het andere is gelegen bij de duiker tussen de Zoute Gracht en de sloten van de
Naarder Meent.
Na de aanleg van de bruggen was Naarden een prachtig wandelpad rijker. Niet lang
na de opening werd op dit pad een jeugdige verpleegster vermoord. Wij noemden
dit pad sindsdien Het Moordpaadje, zowel vanwege de moord, als vanwege de mooie
ligging.
13. De brug van Fort Ronduit en De Vuurlijn. Mijn vader pachtte vanaf 1945 tot
1967 het gras van de Vuurlijn en ook enkele jaren dat van Fort Ronduit. Vanaf
deze brug konden de hooiwagens via het pad over de Naarder Meent in de Vesting
komen. (De Zwarte draaibrug was opgeblazen)
14. Op deze foto staat de zogenaamde Weg om de Noord. Jammer dat de
Vestinggrachten van Naarden nu voor goed zijn afgesneden van het Gooimeer. Ook
is het jammer dat er geen foto's zijn gemaakt vanaf de gracht aan de oostzijde
van de Vuurlijn. Achter de oostelijke oever van deze gracht ligt namelijk Het
Paradijs.
__________________
Wanneer het hooi van de Vuurlijn op een dekschuit werd geladen, dan voeren wij
via de Zeebrug terug naar de Oude Haven. Hier werd het hooi van de dekschuit
overgeladen op een boerenwagen. Een zeer omslachtige manier om hooi binnen te
halen.
-----------------------------------------
Voor afbeeldingen zie:
GOOIJER VERHALEN: HOOIBOUW IN NAARDEN
De Buitendijken
Veel vestingboeren haalden vroeger hun hooi uit de Buitendijken, het gebied
tussen de voormalige IJsselmeerweg en Muiderberg. Dit gebied was eigendom van
de Hervormde kerk van Naarden en het Pater Wijnterfonds (het Burgerweeshuis)
Dit buitendijks gebied werd 's winters overstroomd, voordat in 1932 de Afsluitdijk
werd aangelegd. Het zeewater stroomde dan over de zomerdijk en liet een laagje
vruchtbaar slib achter. Soms ging de zee te ver en brak door de Westdijk, zoals
de winterdijk ter plaatse heet. De verschillende 'wielen' achter de dijk
herinneren hier nog aan. Bij een doorbraak werd er veel zand uit de ondergrond
los gewoeld en achter het dijkgat neergelegd, dit in tegenstelling tot het
kleilaagje dat voor de dijk werd afgezet. Door het sliblaagje werd het
weidegebied jaarlijks bemest en vruchtbaar gehouden. De kwaliteit en de
opbrengst van het gras kwam dat ten goede. Het was een gewild gebied bij de
boeren die het pachtten. De begaanbaarheid was echter voor de jaren dertig
slecht. Het straatweggetje over de zomerdijk naar Muiderberg bestond toen nog
niet. Dat betekende vooral voor de hooiwagens een hindernis, ze moesten een
grote afstand afleggen over het onverharde pad. Om die reden was de pachtprijs
lager naarmate het perceel dichter bij Muiderberg lag.
Mijn grootouders, Jan en Klaasje de Gooijer, pachtten het perceel dat aan
Muiderberg grensde. Mijn vader, Herman de Gooijer, nam deze pacht later over.
Op de kadasterkaarten van 1940 tot heden is de ligging direct terug te vinden,
omdat naast dit perceel een tankgracht werd aangelegd. De plek van de vroegere
inlaatklep, aan de Gooimeer zijde, heeft men gemarkeerd. Zelfs op luchtfoto’s is
het herkenbaar. Tegenwoordig ligt op dit terrein een woonwijk van Muiderberg,
naast de op- en afrit van de Hollandse Brug. Na 1932 moest het land bemest
worden; een hele rit met de mestkar. Gelukkig lag er toen een klinkerweggetje,
maar de afstand van de vesting tot ons perceel was 5 kilometer. Daarom werden
er 'droge koeien', 'vetweiers' en pinken geweid. Maar hoofdzakelijk bleef het in
gebruik als hooiland. In de vijftiger jaren reden er voor het laatst ouderwetse
hooiwagens getrokken door paarden. Hoe het er in die tijd aan toeging, wil ik
trachten te beschrijven.
Het hooiland
Na de Eerste Wereldoorlog waren de maaimachines gekomen. Zo'n maaimachine,
getrokken door een of twee paarden, gebruikte mijn vader bij het maaien in de
Buitendijken. Deze machine had hij samen met twee vestingboeren en
leeftijdgenoten, Kos en Maas, gekocht. Met deze boeren werkte mijn vader veel
samen, ze gingen zelfs samen melken. Naast het hooiland in de Buitendijken
pachtten veel vestingboeren, dijken, kaden, bermen en de vestingwallen. Bij de
bermen en kaden kon nog gebruik gemaakt worden van de maaimachine, bij de
wallen en dijken was men nog steeds aangewezen op het maaien met de zeis.
Mijn vader pachtte ook wallen, onder andere bastion Oud Molen en Fort Ronduit.
Daarnaast pachtte hij de Zanddijk met de 'Overlaat', de fortweg naar Ronduit, de
'Vuurlijn' met het zogenaamde 'Moordpaadje' en de bermen met de kuststrook
langs het IJsselmeer tot aan Muiderberg.
Het maaien
De wallen werden dus met de zeis gemaaid, echt zwaar handwerk. Om goed en
snel te kunnen maaien, was het noodzaak dat de zeis steeds scherp was. Dit werd
niet bereikt door slijpen op een sten, maar door het 'haren' met het zogenaamde
'haargerei'. Het haargerei was een tweedelige set: hamer en spit. De hamerkop
was een naar twee kanten toelopende slagpunt, enigszins afgerond, ongeveer 5 cm
breed. Het spit was een klein aambeeldje, een stalen pen met een vierkante kop,
iets bollend, 5 x 5 cm, met 12 cm onder de kop een oog waardoor een pennetje
kon, om het wegzakken tijdens het haren te voorkomen. Om te haren ging de
maaier op zijn 'platte gat' zitten, op een droog plekje, benen gespreid,
waartussen het spit iets schuin in de grond werd gedreven. Door middel van
een gevorkte tak werd de zeis in de juiste stand gebracht, zodat het blad van
de zeis midden op het spit lag. Door fijn gericht met de hamer te tikken werd
het staal van de zeis precies evenwijdig uitgeklopt. (koud smeden) In ongeveer
twintig minuten werd de zeis gehaard en kon er weer een halve dag mee gemaaid
worden. Die halve dag gold voor een vlak weiland, voor de wallen met
oneffenheden, struiken en stenen, moest het haren vaker gebeuren. Na ieder
gemaaid 'zwad' (baantje) werd door middel van een 'strekel' het snijvlak scherp
gehouden.
Bij het maaien met de maaimachine met paardentractie langs de hellingen van de
weg naar Fort Ronduit, haalde mijn vader halsbrekende toeren uit. In de
Buitendijken was het voor hem met de maaimachine een fluitje van een cent,
daar moesten alleen de hoeken met de zeis gemaaid worden. Alles moest er
netjes af, want bij de jaarlijkse schouw werd daar opgelet.
Het hooien
Na het maaien lag het gras schuin over het land op stroken 'zwadden' genaamd. Na
een paar dagen zonnig weer, werd het gras met de 'houten hooihark' gekeerd en
de volgende dag werd het 'overal' gegooid, dat wil zeggen helemaal verspreid om
door te zonnen. Daarna werd het met de hooihark geschud. als het dan goed
droog was - hooi moet 'spoken' (ritselen) - harkte men het op lange stroken,
'wiersen' genoemd.
Mijn vader reed het hooi op wiersen door middel van de harkmachine met
een paardenkracht. Vervolgens werd om het einde van de wiers een dubbel
touw geslagen, dat bevestigd werd aan het paardentuig. Het paard trok de
wiers bij gedeelten tot hooihopen. Van de samen geschoven wiersen werden
netjes afgeronde 'oppers' (kleine hooibergen) gemaakt.
Tien tot twaalf oppers waren een 'voer' hooi. De oppers konden rustig enige
tijd op het land blijven staan. Dat was ook wel nodig vanwege het tijdrovende
transport naar de boerderij. De afstand naar de boerderij was lang, er moest
's avonds en 's morgens gemolken worden en ook het bouwland moest worden
bijgehouden. Maar het belangrijkste, het weer, kon plotseling omslaan, daarom
was de hooibouw een zenuwslopende tijd. Mijn vader vermagerde zichtbaar in
die periode.
Het opladen
Het opladen van een hooiwagen was niet zo eenvoudig als men zou denken,
vooral het gladde korte hooi vol distels van de IJsselmeerkust was moeilijk te
hanteren. Men moest ook zo kunnen laden, dat alles op de wagen bleef tot thuis
in de hooischuur. De vestingboerderijen waren voor de beladen wagens een
probleem apart. Het voer hooi moest zo groot mogelijk zijn, maar het moest ook
door de deuren van de hooischuren naar binnen. De doorsnede moest passen in de
deuropening, die 3 meter breed en 3,3 meter hoog was. De wagen werd na het
laden nog eens 'afgekamd' om aan die maten te voldoen. Bij het transport mocht
niets misgaan. Denk hierbij aan de vaak oude houten wielen, het ontbreken van
vering, de ontaard slechte wegen (vooral door het zachte land) en bovendien de
onstabiele topzware last. Het kwam wel voor, dat er een lading kapseisde, soms
door materiaalbreuk. Niet zo'n beste beurt, want dan moest het hele pakket
uiteen geplukt worden en opnieuw, eventueel, geladen.
Tenminste twee man waren nodig om een voer hooi te laden: een 'schoter' om
met de vork het hooi aan te geven en een man op de wagen.
Er werd begonnen met het vol stouwen van de bak tussen de leren. Vervolgens
kwamen de 'burriehouten' erop om het oppervlak te vergroten, daarna begon
het stapelwerk. De schoter gaf steeds flinke vorken vol naar boven. Terwijl de
vork omhoog ging, draaide hij de vork een halve slag, zodat hij, als de lader het
hooi greep, de vork vlot kon terugnemen zonder de lader te bezeren. De lader
verwerkte het hooi tot een rol, die naar buiten uiteenlopend in dikte was .
Deze plaatste hij links voor op de burriehouten. Daarna een kleine rol in het
midden en vervolgens de rollen rechts voor.
Zo werkte hij van voor naar achter tot de wagen met een laag bedekt was.
Een voer hooi had acht lagen, er bovenop kwam nog een boomrol, zowel voor als
achter. Daarna klonk voor de schoter het verlossende : "Vol ! .... Geef de boom
maar aan !" Dan werd de 'weesboom' aan de lader toegestoken, die hij op z'n
beurt aan de voorzijde iets naar beneden stak, zodat de schoter de 'voorbaan'
over de kop van de boom kon leggen. Dan werd de boom naar achter gedrukt, alwaar
de schoter de lus van de 'achterbaan' over de boom gooide en de lus in de
'gorhaak' stak. Nu kon men met twee of meer man de boom via de lus aansjorren,
zodat het een hecht en stevig pakket werd. Met de houten hooihark werd het voer
afgekamd voor de losse 'wissen' en om het netjes vierkant en pas te maken om
door de hooischuurdeur te kunnen. Een keer gebeurde het, dat tijdens het gorren
de weesboom brak. Een stuk van de paal sloeg op de rug van ons zenuwachtig
paard. Dit vond plaats op de weg naar Fort Ronduit. Aan de ene zijde lag de
gracht en aan de andere zijde een sloot. Gelukkig, door ervaring wijzer, hield
iemand het paard bij het hoofdstel. Een mooi voer hooi was een sieraad voor de
boer. Sommige laders waren een meester in het vak! Mijn oom Bart Beijer wist
zelfs van het korte gladde hooi van de IJsselmeerkust een mooi voer hooi te
maken. Mijn leeftijdgenoot en neef, Wim de Gooijer, ontwikkelde zich ook tot een
kundig lader.
Het transport
Vanaf Muiderberg naar de Vesting, trok een paard twee hooiwagens. De kromme
dissel van de achterste wagen werd met een ketting aan de voorste wagen
gekoppeld. Alleen bij het passeren van de dijkkruin werden de wagens
afgekoppeld. Het was een prachtig gezicht, die hoog geladen hooiwagens de
vesting te zien binnenrijden. Vaak lagen er jongens bovenop, die hadden
meegeholpen bij het harken. Vanaf die hoogte keken zij in de slaapkamers op de
bovenverdiepingen van de vestinghuizen.
Bij aankomst werden de hooiwagens voor een korte tijd op de straat voor de boerderij geparkeerd. Vervolgens werd het paard uitgespannen en achterom naar de paardenstal gebracht, waar hij een emmer pompwater en voer kreeg. Daarna kregen de mannen en jongens pas koffie en brood. De hooiwagen werd vervolgens met vereende krachten door de grote deuren de hooischuur ingeduwd. Vaak ging dat niet zo gemakkelijk, dan moest het voer op
straat afgekamd worden. Alleen de hooiwagen paste precies in de hooischuur, het
paard kon de wagen niet naar binnen trekken omdat de ruimte daarvoor te krap
was.
De hooischuur
Bij de vestingboeren werd het hooi in de boerderij opgeslagen. Onze
eeuwenoude boerderij ‘Zwanenburg’ lag in de Bussummerstraat. De hooischuur
daar, bestond uit twee hooivakken aan weerszijde van de inrit. Het rechtervak
lag achter een 3,5 meter hoge muur en was 7 x 5,3 meter. Het linkervak werd
begrensd door de deel muur en een grote hanenbalk naast de inrit en was 7 x 4
meter. Als het hooi boven de hanenbalk lag (3,5 meter boven de grond), kon ook
boven de 'slieten' van de deel hooi worden opgetast. Men telde het aantal voeren
hooi dat binnengehaald werd.
Om de winter door te komen was er vijftig voer nodig. Was de hooischuur
vol, dan was de inhoud van het ingezakte, aangestampte en ingedroogde hooi bij
ons ongeveer 450 kubieke meter. Regelmatig werd gecontroleerd of er geen
hooibroei optrad. Een brandweerman kwam dan met een steekijzer waaraan een
thermometer was bevestigd. De temperatuur liep bij ons nooit te hoog op, vooral
omdat er veel gortdroog wallenhooi lag opgeslagen. Gelukkig maar, anders zou het
rampzalige gevolgen gehad hebben. Bij brand zou een heel huizenblok in de fik
gevlogen zijn.
Het lossen
Was de wagen binnen, dan klom een vlugge figuur op het voer hooi, terwijl
anderen de touwen losmaakten en de weesboom aanpakten. Dan was het
noodzaak, de volgorde van het laden omgekeerd toe te passen bij het lossen.
Wie dat niet doorhad, trok zich uit de naad. Gebruikelijk was dat de
bouwmeester de wagen laadde en ook weer loste, vaak was hij tevens de
voerman. Zolang het niveau van het hooivak lager was dan het hooi op de
wagen, ging het lossen razendsnel. Dan was het aanpoten voor de doorgevers
op het hooivak om het goed te pakken. Vrij snel was het hooivak op een hoogte,
die gelijk was aan een vol voer, dat was in onze boerderij de hoogte van de
grote ankerbalk. Hoe hoger het hooi opgetast werd, des te moeilijker werd
het ontladen van de hooiwagen. Het opsteken van een steeds lager niveau
werd zwaarder. Bij grotere hoogten moest het hooi trapsgewijs omhoog
ons het 'schavot' genoemd) boven de ankerbalk, die het hooi verder doorgaf.
De buurtjeugd zorgde er echter voor, dat het hooiniveau niet te snel steeg.
Traditiegetrouw kwamen buurtkinderen 'hooitrappen'. Ze dansten in het hooi en
probeerden elkaar om te duwen. De grootste hielpen met het verslepen en
verstouwen van het hooi. Er deden zich wel eens ongelukken voor. In de jaren
veertig, sprong een zoon van de smid op de slietenzolder, zonder dat er een laag
hooi op lag. Hij viel tussen de boomstammen door op de lemen vloer. Gelukkig
werd zijn val gebroken door een laagje hooi, dat hij in zijn val meesleepte. Dat
vork voor vork aan elkaar doorgeven tot boven toe was geen grapje. Vooral als je
bedenkt hoeveel kracht en handigheid er voor nodig was. Het was volzomer en
bovendien viel de 'hooikrok' (graszaad), rijkelijk uit iedere opgestoken vork en
dat viel in ogen en nek. Dit alles vermengd met ruime transpiratie was geen
klusje dat je lachend onderging, hoewel er niet werd gezeurd. Hooibouw was een
zwaar karwei en bovendien was er altijd haast. Het was werken van donker tot
donker, zes dagen per week ! Men moet niet voorbijgaan aan het feit, dat bij
deze zware langdurige arbeid vrijwel altijd een beste stemming was. Soms werkte
kleine voorvalletjes ontspannend. Een tanige, gebruinde dame van middelbare
leeftijd stapte eens van haar fiets tijdens het afladen en vroeg of de boer haar
plastronnetje gevonden had. Bij het topless zonnen was het bovenstukje van haar
bikini in het hooi zoekgeraakt. Grote hilariteit onder de mannen. Van een speld
zoeken in een hooiberg hadden ze wel eens gehoord, maar wat was een
plastronnetje ?
______________________________
DE OMROEPER. OKT. 1991, JRG. 4. NR. 4.
F.J.J. de Gooijer
http://gooijer.nl.jouwpagina.nl/
___________________________________________
Afbeeldingen:
Grasmaaien met zeis (Het maaien)
Zeis haren (Het maaien)
Zeis scherpen met strekel (Het maaien)
Hooiharkmachine (Het hooien)
Hooivork in hooiopper (Het opladen)
Wagen laden (Het opladen)
Hooiwagens (Het transport)
Slieten, slietenzolder (De hooischuur)
___________________________________________________
VAARVERBINDING VANAF DE NAARDENSE BUITENGRACHT NAAR DE ZOUTE GRACHT
De Naardense Roeivereniging heeft een aantal prachtige foto's op het internet
geplaatst. Het zijn foto's die ook betrekking hebben op het bovenstaande stukje
over Hooibouw bij de vestingboeren..
Zie de toegevoegde bijschriften bij de foto's:
1. De kade van de Roeivereniging was tot omstreeks 1950, de kade van de
zogenaamde Werf. Op deze plek lagen dekschuiten. Naast deze werf lag tot 1939 de
op en afrit van de brug van de Lange Bedekte Weg naar de Thierensweg. Mijn vader
huurde hier tijdens de hooibouw een dekschuit. Met deze dekschuit werd het hooi
van de Vuurlijn opgehaald. (zie Vuurlijn)
2. In 1939 kwam de zogenaamde Doorbraak en de Beatrixbrug gereed. Sindsdien was
de Westwalstraat, ook voor wagens en auto's verbonden met de Thierensweg,
Rijksweg A1, station Naarden-Bussum en het dorp Bussum. -- Als wij (mijn vader
en zoon) een dekschuit bij de Werf ophaalde, dan voeren we onder de Beatrixbrug
door.
3. Na het afbreken van de Amsterdamsche Poort, bleef de doorgang van het
waterpoortje in takt. Oorspronkelijk was deze doorgang overwelft, daarom wordt
dit nog steeds De Pijp genoemd. -- Met de gehuurde dekschuit voeren we door de
buitengracht langs de vuilnisbelt (oever Schapenmeent) en het zwemplekje (oever
Korte Bedekte) onder de Groene Brug door. (Rijksbrug , brugwachter Van der Laan)
. Daarna volgde de doorgang op de plek waar de Zwarte Draaibrug gelegen had.
Deze brug was einde april 1944 door de Wehrmacht opgeblazen. In De Pijp moesten
we voorzichtig manoeuvreren, want daarachter was de aanlegplaats van de Gebroeders
Karsemeijer.
4. In de Nieuwe Haven was de aanlegplaats van de Gebroeders Karsemeijer, die met
hun boten een verbinding onderhielden met Zaandam.
5. In de Nieuwe Haven was nog voor de Sluisbrug de aanlegplaats van de boten van
Van der Hoek.
6. Aan de kant van het bastion Oud Molen lag het militaire terrein met het Groot
en het Klein Arsenaal.
7.
8.
9. Aan het einde van de Oude Haven lag een trap. Tijdens de hooibouw stapten
hier de maaiers en hooiers in de boot om naar de Zoute Gracht te varen.
10. Tijdens het militaire gebruik van de bastions Oud Molen en Katten, was De
Zeebrug afgesloten door een hek. Onbevoegden konden niet met een boot via De
Zeebrug naar de Zoute Gracht varen. Tijdens de hooibouw moest de pachter van het
achterliggende gebied een sleutel halen bij de garnizoenscommandant. Tevens
moest iedere hooibouwer voorzien zijn van een door de commandant uitgeschreven
pasje.
11. Het ravelijn in de Zoute Gracht werd niet verpacht. Tegenwoordig noemt men
dit Het Vestingeiland, waar de jeugd tijdens de vakantie veel plezier beleefd.
12. In 1950 werd de buitendijkse Bedekte Weg verbonden door twee kleine houten
loopbruggen. De ene is gelegen bij de Oostbeer en het buitendijkse Boomgat.
Het andere is gelegen bij de duiker tussen de Zoute Gracht en de sloten van de
Naarder Meent.
Na de aanleg van de bruggen was Naarden een prachtig wandelpad rijker. Niet lang
na de opening werd op dit pad een jeugdige verpleegster vermoord. Wij noemden
dit pad sindsdien Het Moordpaadje, zowel vanwege de moord, als vanwege de mooie
ligging.
13. De brug van Fort Ronduit en De Vuurlijn. Mijn vader pachtte vanaf 1945 tot
1967 het gras van de Vuurlijn en ook enkele jaren dat van Fort Ronduit. Vanaf
deze brug konden de hooiwagens via het pad over de Naarder Meent in de Vesting
komen. (De Zwarte draaibrug was opgeblazen)
14. Op deze foto staat de zogenaamde Weg om de Noord. Jammer dat de
Vestinggrachten van Naarden nu voor goed zijn afgesneden van het Gooimeer. Ook
is het jammer dat er geen foto's zijn gemaakt vanaf de gracht aan de oostzijde
van de Vuurlijn. Achter de oostelijke oever van deze gracht ligt namelijk Het
Paradijs.
__________________
Wanneer het hooi van de Vuurlijn op een dekschuit werd geladen, dan voeren wij
via de Zeebrug terug naar de Oude Haven. Hier werd het hooi van de dekschuit
overgeladen op een boerenwagen. Een zeer omslachtige manier om hooi binnen te
halen.
-----------------------------------------
Voor afbeeldingen zie:
GOOIJER VERHALEN: HOOIBOUW IN NAARDEN
Translate in English
___________________________________
F.J.J. de Gooijer
http://gooijer.netfirms.com/
http://gooijer.nl.jouwpagina.nl/
____________________________________
___________________________________
F.J.J. de Gooijer
http://gooijer.netfirms.com/
http://gooijer.nl.jouwpagina.nl/
____________________________________
Labels: Gooise geschiedenis